Krachtenbundeling franchisenemers sleutel tot succes

Is krachtenbundeling van franchisenemers de sleutel tot succes?

Het artikel treft u hierbij aan:

Veranderingen bij Albert Heijn’s “hard franchise” formule.

In hoeverre kan een franchisenemer van de franchisegever verlangen dat de franchisegever veranderingen doorvoert in de formule? De rechtbank Noord Holland heeft in een kort gedingvonnis van 11 september 2014 (ECLI:NL:RBNHO:2014:9474) geoordeeld over de eis van een Albert Heijn franchisenemer die van Albert Heijn eiste dat Albert Heijn meewerkt aan het installeren van een zogenaamde Ageviewer. Een Ageviewer is een systeem voor de controle van de leeftijd van klanten die leeftijdgebonden producten willen kopen, zoals alcoholische dranken en tabak.

Vastgesteld is dat de franchiseformule van Albert Heijn er een is waarbij de samenwerking is gebonden aan strenge regels die vrijwel alle terreinen van de bedrijfsvoering betreffen, zogenaamde “hard franchise”. Het kassasysteem dat aan franchisenemers voorgeschreven is, kent een controlemechanisme waarbij de kassa blokkeert op het moment dat er een leeftijdsgebonden product door de kassa gescand wordt. De kassamedewerker dient dan een controle uit te voeren.

De franchisenemer in kwestie stelt dat het uitvoeren van een controle op leeftijd bij bepaalde producten wettelijk verplicht is en dat met Ageviewer de effectiviteit op de controle verbeterd kan worden. De franchisenemer heeft Albert Heijn kenbaar gemaakt een nieuw controlesysteem in te willen voeren waarbij centraal aan de hand van camerabeelden een betere inschatting van de leeftijd gemaakt kan worden. Kennelijk is voor het gebruik van Ageviewer nodig dat Albert Heijn de aansluiting op het bestaande kassasysteem mogelijk maakt. Albert Heijn heeft aangegeven hier niet aan te willen meewerken.

Albert Heijn heeft aangegeven dat het bestaande systeem weliswaar niet 100% effectief is, maar daar staat tegenover dat er ook geen wettelijke plicht is om Ageviewer in te voeren. Ook meent Albert Heijn dat Ageviewer op gespannen voet staat met de verplichtingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verder wijst Albert Heijn op het ketenbelang en de belangen van de andere franchisenemers. De rechter volgt Albert Heijn in haar betoog en is van mening dat onderhavige kwestie gezien de aard van de franchiserelatie (in het kader van de “hard franchise” formule), collectief en uniform met de franchisenemers geregeld dient te worden.

Uit deze uitspraak volgt overigens niet dat de franchisenemer niet zelf extra controlemechanismen zou mogen toepassen. Mogelijk dat, als de vordering anders zou zijn geformuleerd, de uitkomst anders zou zijn geweest. Zo had de franchisenemer bijvoorbeeld de vordering kunnen richten op een verplichting van Albert Heijn tot ontsluiting van bepaalde gegevens uit het kassasysteem, opdat de franchisenemer zelf de mogelijkheid krijgt een alternatieve signalering van leeftijdsgebonden producten te bewerkstelligen.

Kortom, bij “hard franchising” individuele afwijkingen en uitzonderingen van de formule soms lastig te maken zijn, zeker als er een goed functionerende belangenbehartiging van de franchisenemers georganiseerd is. Bij een dergelijke overlegstructuur zullen zorgvuldig overwogen worden in het belang van het collectief. Bij “soft franchising” zullen individuele franchisenemers meer ruimte en vrijheid hebben om een eigen koers te varen.

 

Is Autoriteit Franchise Markten de oplossing?

Op initiatief van VEDIS gingen franchisegevers en –nemers en alle brancheorganisaties die hen vertegenwoordigen op 16 september in Rotterdam met elkaar in debat. Het thema was ‘Beter strijden met elkaar dan tegen elkaar’. Strijd was er, maar ook saamhorigheid. De Nederlandse franchiseorganisaties zijn in staat het midden- en kleinbedrijf overeind te houden tijdens de aanhoudende laagconjunctuur in de sector. Hieronder vindt u een terugblik van VEDIS op het debat.

Uitnodiging voor het VEDIS Franchise Debat – 16 september 2014

Geachte leden,

Hierbij hebben wij het genoegen u uit te nodigen voor het VEDIS Franchise Debat op dinsdag 16 september a.s. te 16.00 uur. Het debat heeft als thema “Beter strijden met elkaar dan tegen elkaar” (een meer beschermde wettelijke positie voor de franchisenemer leidt tot betere resultaten voor de franchisegever).

Aan dit Franchisedebat nemen deel:

– Nederlandse Franchise Vereniging (NFV);
– de nieuw opgerichte Belangenvereniging Franchisenemers (BVFN);
– Van Benthem & Keulen advocaten & notariaat: partner Mw. Monique Vreeburg;
– vanuit het VEDIS bestuur: Henk Gianotten.

Het debat zal plaatsvinden op navolgende locatie en tijdstip:

Arminius Congres- en Debatcentrum
Museumpark 3
3015 CB Rotterdam

U kunt zich aanmelden via onderstaande link, op de website van VEDIS.
http://www.vedis.org/index.php?page=246&sid=1

Graag via de link op de website in het aanmeldformulier bovenaan aangeven dat u bij deelneemt aan het VEDIS Franchise Debat! Als u al eerder bent aangemeld, hoeft dit niet nogmaals te gebeuren.

Het einde van bewijsnood in prognosezaken in zicht?

Sinds jaar en dag is de franchiseovereenkomst, zoals dat heet, een onbenoemde overeenkomst. Dit betekent dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst en de huurovereenkomst het Nederlandse burgerlijk recht geen afzonderlijke bepalingen over de franchiseverhouding kent. De wetgever zag tot voor kort geen aanleiding de verhoudingen tussen franchisegever en franchisenemer vast te leggen in wetgeving. Ik zeg tot voor kort omdat hier nu verandering in lijkt te komen.

Door de Tweede Kamer commissie en het ministerie van Economische Zaken zijn de afgelopen periode diverse ronde tafelgesprekken gepland. Onlangs vond op 25 juni in dit kader een algemeen overleg in de Tweede Kamer plaats. Onderwerp van gesprek was onder meer het instellen van een geschillencommissie voor Franchisezaken. Tevens heeft de minister uitgesproken dat gekeken dient te worden naar de mogelijkheden voor een bewijslastomkering in prognosekwesties. Dit betekent een duidelijke kentering in het landschap van het franchiserecht. Ik zal dit aspect van de bewijslastomkering hierna verder uitlichten.

De door een franchisegever bij het aangaan van een franchiseovereenkomst verstrekte omzetprognose of resultaatprognose zijn een constante bron van geschillen en procedures. Aan de hand van deze prognoses wordt voor de franchisenemer een toekomstverwachting geschapen op basis waarvan hij of zij besluit in zee te gaan met de franchisegever. Als later moet blijken dat de prognoses te rooskleurig zijn geweest en de verwachte resultaten niet behaald kunnen worden doet de franchisenemer in veel gevallen een beroep op dwaling. Het standpunt van de franchisenemer is dat de overeenkomst niet gesloten zou zijn, althans niet onder dezelfde voorwaarden, indien de juiste en/of volledige informatie verstrekt zou zijn. Op grond hiervan wordt het franchisecontract vernietigd en wordt de franchisegever aangesproken op vergoeding van de door de franchisenemer geleden schade op grond van een onrechtmatige daad. Hierbij wordt de franchiseorganisatie verweten dat de prognoses ondeugdelijk tot stand gekomen zijn.

Er is een grote hoeveelheid jurisprudentie over wanneer een beroep op dwaling en een vordering tot schadevergoeding toegewezen kunnen worden. De enkele constatering dat de geprognosticeerde resultaten niet worden behaald is echter onvoldoende. Volgens de geldende regels van de bewijslastverdeling is het aan de franchisenemer om aan te tonen dat er sprake is van ondeugdelijke prognoses. In de voor de hand liggende gevallen waarbij bijvoorbeeld geen vestigingsplaatsonderzoek ten grondslag ligt aan de prognoses of alleen gebruik is gemaakt van historische gegevens is het bewijs relatief eenvoudig geleverd. In de meeste gevallen is het leveren van het benodigde bewijs echter niet zo eenvoudig. De franchisenemer moet in die gevallen zelf zorgen voor voldoende bewijs door bijvoorbeeld een eigen vestigingsplaatsonderzoek te laten verrichten. Hiermee gaan natuurlijk kosten gepaard. Een voorbeeld waarbij de franchisenemer er bij uitzondering wel in is geslaagd het benodigde bewijs te leveren is de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 15 januari 2014. Uit deze uitspraak blijkt ook meteen hoeveel werk er verzet moet worden om het bewijs te leveren. Zo moest een franchisenemer van Lilly’s IJs en Chocolade in deze zaak een eigen deskundige aanstellen om de door de franchisegever verstrekte prognoses te laten narekenen. Voor veel franchisenemers is dit financieel niet mogelijk, zij hebben immers als gevolg van een achterblijvende exploitatie een procedure moeten starten en hebben vaak niet de financiële middelen om een dergelijk onderzoek te laten verrichten.

Als de franchisenemer om wat voor reden dan ook niet slaagt in het leveren van voldoende bewijs zullen de vorderingen zeer waarschijnlijk worden afgewezen. De bewijslast en de risico’s en kosten hiervan liggen dus bij de in veel gevallen zwakkere partij. In aantal blijven de toewijzende vonnissen mede om die reden achter bij die waarin de vorderingen worden afgewezen.

Minister Kamp lijkt hier dus verandering in te willen brengen. Hij is voorstander van de omkering van de bewijslast in prognosezaken. Het zal dan aan de franchisegever zijn om aan te tonen dat de prognose wel op juiste en volledige uitgangspunten is gebaseerd en wel deugdelijk zijn. Resultaat hiervan zal zijn dat indien de franchisegever niet slaagt in dit bewijs de vorderingen van de franchisenemer voor toewijzing gereed liggen. De vaak in bewijsnood verkerende franchisenemer wordt met een dergelijke omkering geholpen.

Franchisegever belemmert procederen – een onevenwichtig arbitragebeding

In een franchiseovereenkomst is afgesproken dat geschillen beslecht worden door arbitrage, te houden in New York, in de Engelse taal. De rechtbank van Amsterdam achtte die afspraak geldig. In hoger beroep werd daar anders over gedacht. Zie het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2270.

Subway International B.V. is gevestigd in Amsterdam en heeft een franchiseovereenkomst gesloten met een franchisenemer te Enschede voor het exploiteren van een broodjeszaak onder de Subway formule. De moedermaatschappij van Subway International B.V. komt uit de Verenigde Staten.

Arbitragebeding

De franchisenemer krijgt een geschil met Subway International B.V. en dagvaardt Subway International B.V. voor de rechtbank te Amsterdam. Subway International B.V. wijst op het arbitragebeding in de toepasselijke algemene voorwaarden. Daar is bepaald dat geschillen worden beslecht naar het recht van Liechtenstein, en dat de procedure in het Engels en in New York, volgens het arbitragereglement van UNCITRAL, gehouden wordt. De rechtbank gaat hierin mee. De franchisenemer gaat in hoger beroep, omdat gemeend wordt dat het beding nietig is nu het onredelijke bezwarend zou zijn voor de franchisenemer.

Als eerste vraagt het hof zich af of het arbitragebeding onder het recht van Liechtenstein beoordeeld moet worden. Die vraag wordt bevestigend beantwoord in een tussenarrest. Zie Gerechtshof Amsterdam 20 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2580.

De tweede vraag is of, naar het recht van Liechtenstein, het arbitragebeding ook geldig is. Het recht van Liechtenstein heeft een regel die inhoudt dat een contractuele afspraak ongeldig kan zijn indien er sprake is van “aanzienlijke onevenwichtigheid”tussen de contactspartijen.

Het hof stelt voorop dat de franchisenemer als economisch zwakkere partij gezien moet worden tegenover de franchisegever die een multinational is met wereldwijd meer vestigingen dan Macdonalds. De financiële middelen, de deskundigheid en economische kracht en macht van de franchisegever gaan die van de franchisenemer verre te boven. De franchisenemer zou, ook indien hij zonder juridische bijstand zijn zaak zou bepleiten, naar de Verenigde Staten moeten reizen om zijn zaak te kunnen verdedigen. De mogelijkheid om gehoord te worden door middel van een conference call kan volgens het hof niet gelijk worden gesteld met het ter zitting bepleiten van het standpunt. De kosten van de door de franchisegever voorgeschreven arbitrageprocedure zijn dan ook veel hoger dan de kosten van een (arbitrage)procedure in Nederland. Dat in de Verenigde Staten en in het Engels moet worden geprocedeerd, is dan ook louter in het voordeel van de franchisegever, nu haar moederbedrijf daar gevestigd is.
Het franchisecontract is op dit punt aanzienlijk onevenwichtig en kan daarom niet in stand blijven. In feite werpt de franchisegever een onaanvaardbare belemmering op voor de franchisenemer om te kunnen procederen.

Voor zowel franchisegevers als franchisenemers is het van belang een evenwichtige franchiseovereenkomst aan te gaan. Wordt dat evenwicht aanzienlijk verstoord, dan kan dit ongeldigheid van contractuele afspraken tot gevolg hebben. Goede voorafgaande toetsing van de franchiseovereenkomst is daarom een must.

 

Rechter verbiedt franchisegever uitrol alternatieve franchiseformule ten gunste van een vereniging

Onlangs heeft de president van de rechtbank Arnhem in een buitengewoon belangwekkend vonnis geoordeeld in een geschil tussen een franchisegever en haar franchisenemers, tezamen 388 winkels vertegenwoordigend. Tussen partijen is naast een franchiseovereenkomst een nadere samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat wanneer de franchisegever nieuwe diensten wil aanbieden zij overlegt en daarover beslist met de franchisenemers. Tevens kan de franchisegever alleen met instemming van de vereniging van franchisenemers wezenlijke wijzigingen in het beleid doorvoeren, of de franchiseovereenkomst inhoudelijk aanpassen. Ook het gebruik van de formulenaam is slechts gezamenlijk toegestaan.

Nieuwe franchiseformule

Tussen partijen is veelvuldig overleg gevoerd omtrent een nieuwe franchiseformule. Ondanks dit overleg is tussen franchisegever en de vereniging van franchisenemers geen overeenstemming bereikt. Na verloop van tijd is de franchisegever echter begonnen met de uitrol van de formule. Deze uitrol vindt echter niet direct plaats vanuit de besloten vennootschap van de franchisegever, maar vanuit een andere b.v., onderdeel uitmakend van dezelfde concernstructuur. Daarop vordert de vereniging van franchisenemers in kort geding een verbod op uitrol van de alternatieve franchiseformule van diverse b.v.’s binnen hetzelfde conglomeraat. Daarbij stelt zij dat de franchisegever haar zorgplicht schendt door inbreuk te maken op de overeengekomen exclusiviteit, zoals hierboven beschreven, en daardoor onrechtmatig te handelen en voorts haar verplichting als franchisegever tot openheid en transparantie te schenden.

Exclusiviteitsafspraken

De president van de rechtbank wijst de vordering aan het collectief van franchisenemers na uitvoerige motivering toe, daarbij overwegende dat de door de vereniging van franchisenemers en franchisegever gesloten nadere samenwerkingsovereenkomst niet eens van doorslaggevend belang is. Het feit dat het concern op de hoogte was van de exclusiviteitsafspraken die golden ten aanzien van de mogelijkheden tot wijziging van de franchiseformule, althans dat zij dat had kunnen zijn, is reeds bepalend: “In ieder geval moet worden aangenomen dat franchisegever onder geschetste omstandigheden heeft geprofiteerd van de wanprestatie van b.v. X”. Daarmee heeft het hele conglomeraat gehandeld in strijd met de tussen partijen bestaande afspraak. De franchisegever wordt vervolgens veroordeeld tot een verbod, met een dwangsom van € 100.000,– en € 10.000,– per dag dat de uitrol nog voortduurt.

Het komt zelden voor dat een vereniging van franchisenemers daadwerkelijk haar franchisegever voor de rechter daagt. In dit geval was dat echter reëel en begrijpelijkerwijs oordeelde de rechter dan ook dat de franchisegever niet de franchisenemers kan passeren bij de uitrol van een alternatieve formule. Dit geldt derhalve evenzeer wanneer die franchisegever dat via een andere b.v. tracht te doen. Dit is zelfs des te kwalijker. Hetzelfde kan betoogd worden voor structurele wijzigingen van de franchiseformule en/of franchiseovereenkomst. Ook daarbij is zorgvuldig overleg alleen onvoldoende. Een franchisegever dient conform haar zorgplicht direct noch indirect een formulewijziging in het leven te roepen die willens en wetens de franchisenemers kan benadelen. Door dit onrechtmatig handelen, schendt zij haar zorgplicht en schaadt de evenwichtigheid die de franchiserelatie immers zo kenmerkt. Voor de franchisegever rest slechts een enorme desinvestering. Het is overigens niet het eerste praktijkvoorbeeld waarbij de franchisenemers de evenwichtigheid van de franchiseovereenkomst en de kwaliteit van de franchiserelatie hebben bewaakt, daar waar dit in de eerste plaats op de weg van de franchisegever had gelegen, en daarmee grote schade voor veel franchisenemers hebben voorkomen.

Opmerkelijk genoeg gaat de franchisegever niet uit van gelijkwaardigheid van partijen, maar gaat in deze zaak als een olifant door de spreekwoordelijke porseleinkast.

Persbericht – Tweede Kamer Debat 12 juni 2014

PERSBERICHT

Minister Kamp zegt Tweede kamer toe zelfregulering in de franchisebranche te bevorderen door overleg te initiëren tussen onder andere de BVFN en de NFV en steunt daarmee de oproep van de BVFN tot een meer evenwichtige vorm van franchising en het bestrijden van misstanden.

Op 12 juni jl. vond het Tweede Kamer debat plaats inzake franchising. Politieke partijen blijken verdeeld over de initiatieven van Dion Graus (PVV) en later Mei Li Vos (PVDA) om mede als gevolg van de in de media geëtaleerde excessen franchisewetgeving op te stellen. Sommige partijen willen ook eerst meer onderzoek, alvorens zich over het nut en de noodzaak daarvan uit te laten. Alle partijen onderkennen, evenals de BVFN, wel de ontstane machtsongelijkheid tussen franchisegever en franchisenemer en de daaruit vootrvloeiende knelpunten.

De Minister vindt nader onderzoek en wetgeving mede daarom (nog) niet nodig. Uit overleg tussen de branche zelf zal volgens de Minister eerst moeten blijken in hoeverre er betere spelregels voor franchising kunnen worden opgesteld. Voorts zou er volgens de Minister ook een geschillencommissie moeten komen die een laagdrempelige en haalbare toegang biedt voor franchisenemers tot de oplossing van conflicten. Een lange en kostbare gang naar de rechter zou ook de samenwerking verstoren. Hiertoe zou er een Nederlandse meer moderne en beter te handhaven aanvulling moeten komen op de Europese Erecode inzake Franchising. Wetgeving is dan een stok achter de deur. Ook is de Minister voorstander van een omkering van de bewijslast in prognosezaken. De franchisegever moet in voorkomende gevallen gaan bewijzen dat de prognose wel op juiste en volledige uitgangspunten is gebaseerd, om daarmee de vaak in bewijsnood verkerende franchisenemer tegemoet te komen. De Minister zal het overleg mede initiëren en op de voet volgen, alsmede de Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.

Voor Mei Li Vos bleek het antwoord onbevredigend. Zij zal een initiatiefnota voor wetgeving opstellen in de hoop dat Kamp en/of de kamer alsnog overtuigd raakt van de noodzaak daarvan. Graus zal een motie indienen om een beter verdienmodel wettelijk af te dwingen.

De politiek heeft twijfels aan de deskundigheid en representatie van de koepels VNO/NCW en MKB-Nederland als gesprekspartners in gespecialiseerde franchisekwesties. De Minister zal daarom eerst met gespecialiseerde belangenbehartigers overleggen. Daarmee bewijst de BVFN al kort na haar oprichting haar bestaansrecht.

De BVFN is, de enige formele en geheel onafhankelijke vereniging die de belangen van franchisenemers over alle branches heen behartigt. De BVFN staat open voor overleg, omdat dit op korte termijn een aanzienlijke verbetering in de rechtspositie van franchisenemers kan opleveren. Dit in tegenstelling tot andere niet onafhankelijke initiatieven die soms ook hebben aangegeven geen enkele ruimte te willen bieden voor een dergelijk overleg.

Het bestuur van de BVFN roept alle franchisenemers en de besturen van hun formule verenigingen dan ook op om (gratis) lid te worden van de BVFN om daarmee aan de politiek en de NFV te laten zien dat er een absolute noodzaak is om de spelregels voor franchisenemers op een zo kort mogelijke termijn te verbeteren en deze ook laagdrempelig te handhaven. Lid worden is gemakkelijk: gewoon via de button op de website www.BVFN.nl. Het lidmaatschap staat alleen open voor (aspirant) franchisenemers en franchisenemersverenigingen.

Laat zien dat ook u en uw collega`s actief willen meepraten over verbetering van uw rechtspositie en wordt daarvan op de hoogte gehouden.

Een uitgebreider verslag van het Kamerdebat treft u binnenkort aan op de website van de BVFN.

Ronald Rodenburg
Voorzitter BVFN
Nadere info is verkrijgbaar bij het secretariaat van de BVFN, te bereiken via www.bvfn.nl

Algemeen Overleg Tweede Kamer 12 juni 2014

Op 12 juni jl. vond het Algemeen Overleg bij de Tweede Kamer plaats omtrent het onderwerp franchising. Per fractie was een tijdsvak van zes minuten ingebouwd om kort het standpunt van de desbetreffende partij naar buiten te brengen. Hierbij konden tevens vragen gesteld worden aan minister Kamp, die vervolgens aan het eind van de volledige spreektijd van alle partijen een antwoord formuleerde.

Eerste ronde

 

Uit het Overleg bleek dat Graus van de PVV positief staat tegenover wetgeving en dat hij zichzelf voornamelijk ziet als initiator van het proces tot specifieke franchisewetgeving. Hij is van mening dat de sector zich goed moet ontwikkelen en dat wetgeving daarbij kan helpen. Hij merkt op dat er in andere landen thans specifieke franchisewetgeving bestaat en hij noemt een aantal zaken die hij graag geregeld zou zien. Hierbij doelt hij op een zwarte en grijze lijst, aansprakelijkheid van de franchisegever, verbod op verhuur en wederhuur enz.

Vos van de PvdA benoemde het aantal franchisevestigingen. Voorts besprak zij de situatie in de Verenigde Staten qua wetgeving omtrent de precontractuele informatieplicht. Zij baseert haar standpunt voornamelijk op de machtsongelijkheid tussen franchisenemer en franchisegever. Indien er wetgeving tot stand komt, dan zou dat volgens haar in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dienen te gebeuren. Overigens werd hierbij door d66 opgemerkt dat Vos in soortgelijke zaken (horeca) juist niet wilde aan wetgeving of regelgeving en dat zij zich hier negatief tegenover opstelde. Volgens haar zijn franchise en horeca(contracten) niet met elkaar te vergelijken. Voorts had zij te melden dat in andere landen specifieke wetgeving bestaat en dat de franchiseovereenkomst daar wel een benoemde overeenkomst is. Kanttekening hierbij is dat in een aantal landen de precontractuele fase is vastgelegd, van een volledige codificatie is veelal geen sprake. Volgens haar volstaat de Erecode niet.

Vervolgens kwam Ziengs van de VVD aan het woord. Hij vindt franchise een goed concept, refereert aan McDonald’s en de daarbij behorende werkgelegenheid. Hij is van mening dat wetgeving niet noodzakelijk is, maar dat er wel beter gestructureerd moet worden. Er dient bijvoorbeeld een geschillencommissie te komen en de Erecode dient te worden aangepast. Hij wil zelfregulering, waarbij de branches zelf om de tafel gaan. Hij spreekt over een ‘opgetuigde Erecode’ en een stevige geschillencommissie met bindend advies. Graus merkt hierbij overigens op dat de Erecode niet juridisch afdwingbaar is. Ziengs haalt het aantal rechtszaken aan (16 totaal) en geeft te kennen dat hij dit niet zo’n enorm aantal vindt, waarop Gesthuizen reageert met de vraag wat hij dan wel een groot aantal vindt en wanneer het gedrag van de franchisegever ontoelaatbaar wordt. Ziengs reageert door te zeggen dat ieder geval waarin een franchisenemer op oneigenlijke gronden wordt binnengehaald niet acceptabel is.

Mulder van het CDA geeft te kennen dat de meeste opmerkingen omtrent franchise al geplaatst zijn door haar collega’s en begint daarom meteen maar met het stellen van vragen, zoals zijn er toenames van het aantal misstanden? Zijn er veranderingen nodig? Zijn de programma’s zoals Zembla en EenVandaag toonaangevend? Hoe kan de Erecode beter worden gehandhaafd. Waar zij voornamelijk op doelt, is het Ondernemersplein, waarbij een franchisenemer goed onderzoek moet verrichten voordat hij een bepaalde formule instapt.

Gesthuizen van de SP is van mening dat de minister de problematiek ontkent. Zij vindt dat de minister het teveel gooit op het zelfstandig ondernemerschap en het daarbij horende ondernemingsrisico. Volgens haar kun je het daar niet altijd aan wijten en is er serieus iets aan de hand in franchiseland. Verder ziet zij graag een onderzoek tegemoet naar misstanden in franchiseland. Mocht zij moeten aangeven wat zij wettelijk verankerd wil zien, verwijst zij naar de hiernavolgende lijst:

• Wettelijke definities;
• Verplichtingen om schriftelijk juiste en nodige informatie 1 maand voor ondertekening te verschaffen op straffe van vernietiging;
• Franchisegever draagt de bewijslast ten aanzien van deze verplichte informatie;
• Verbod om misleidende informatie te verschaffen op straffe van vernietigbaarheid en strafrechtelijk misdrijf;
• Franchisegever heeft de verplichting schriftelijk te informeren ten aanzien van wijziging van feiten en gegevens zoals die in de precontractuele fase zijn verstrekt;
• Geen postcontractueel concurrentiebeding, tenzij aantoonbaar noodzakelijk;
• Zwarte (en grijze) lijst voor contractsbepalingen.

Gesthuizen wil voornamelijk extra duidelijkheid. Zij vraagt de minister wat hij vindt van het signaal dat er franchisegevers profiteren van het faillissement van de franchisenemer. Hierbij wordt – naar ik aanneem – gedoeld op de uitzending van EenVandaag, waarin dit werd gesteld.

Verhoeven van D66 stelt voorop dat er goede en slechte franchisenemers bestaan. Volgens hem ligt de verantwoordelijkheid bij de partijen zelf, maar de politiek moet wel een goed speelveld neerzetten. Uit rechtsvergelijking blijkt dat franchisewetgeving ook niet altijd werkt. Er moet eigenlijk worden voorkomen dat er franchiseovereenkomsten circuleren die niet wenselijk zijn. Hij ziet liever een concrete oplossing in plaats van het Ondernemersplein. Hij is van mening dat er een ongelijke positie heerst tussen franchisegever en franchisenemer. Opmerkelijk is dat hij eerst te kennen geeft dat een franchiseovereenkomst niet te vergelijken valt met een arbeids- of huurovereenkomst, maar vervolgens wel te kennen geeft dat er ongelijkheid heerst. Hij ziet graag een Nederlandse Erecode.

Ten slotte komt Schouten van de CU aan het woord. Zij vraagt zich af hoe groot het probleem daadwerkelijk is en hoe de specifieke casussen daarbinnen eruit zien. In tegenstelling tot de wetgeving in de Verenigde Staten, waarbij voornamelijk regeldruk heerst, wil zij in Nederland een eigen regeling. Zij vindt de positie van de franchisenemer van belang, voornamelijk financieel, hierbij ziet zij een oplossing in een toegankelijke manier van geschilbeslechting. Voorts is zij van mening dat bij de verlenging van een franchisecontract een impactanalyse moet worden opgesteld. Wat zijn de risico’s verbonden aan het nieuwe contract?

Reactie minister Kamp:

De minister is van mening dat beide partijen belangen hebben en dat die beide moeten worden vastgelegd. Hij vraagt zich af of het wel handig is dat franchisenemers geen geld hebben, maar merkt hierbij op dat franchisenemers zonder geld verzekerd zijn en dat franchisenemers met geld een procedure kunnen starten. Hij ziet in franchise ook een groot onderdeel van de ondernemingswereld. Een aantal fractieleden vraagt om een nieuw onderzoek, maar de minister is van mening dat het EIM-onderzoek uit 2009 en de daarna geüpdate franchisemonitor volstaan. Verder geeft hij aan dat hij in overleg zal gaan met het MKB voor de franchisenemers en het VNO-NCW voor de franchisegevers, om zo de rechtspositie voor beide partijen te verbeteren. Hierbij zou een overleg met de BVFN als gespecialiseerde belangenbehartiger van franchisenemers uiteraard geïnitieerd kunnen worden. Hij ziet in wetgeving geen antwoord, voornamelijk aan de hand van een rechtsvergelijking met België en de Verenigde Staten, waaruit volgens hem blijkt dat wetgeving niet uitpakt zoals het zou moeten uitpakken.

Volgens hem dienen franchisenemers zich te organiseren en ondersteuning te zoeken. Hierin is uiteraard een rol voor de BVFN weggelegd. Hij erkent dat er problemen zijn in franchiseland, benoemd ook de getallen, maar hij vindt het aantal niet uitzonderlijk groot. Hij ziet liever een aantal basisafspraken waarbij de rechter ook een kader heeft. Ook hij noemt hier een gedragscode en een geschillencommissie.

Reactie fractieleden

Graus heeft een VAO (Verslag Algemeen Overleg) aangevraagd.

Vos vindt dat de minister niet ingaat op de vermeende machtsongelijkheid tussen partijen. Zij vindt dat er meer informatie nodig is en/of een onderzoek moet worden ingesteld. Zij kondigt hierbij aan een initiatiefnota te schrijven.

Ziengs kan zich volledig vinden in de opmerkingen van de minister.

Mulder is blij dat de minister erkent dat er problemen zijn en dat hij in overleg wil treden met het MKB.

Gesthuizen wil een motie aanvragen en een VAO. Zij spreekt nu over andersoortige problemen in franchiseland zoals overbelevering, hogere rentevergoedingen, eenzijdige verhogingen, het upgraden van de winkel na ‘aanpassing’ van de formule.

Schouten wil meer analyse naar de problemen, maar ze dankt de minister in ieder geval voor het overleg met de branche. Voorts wil zij dat de opzegtermijn van een contract wordt verlengd van 1 jaar naar 3 jaar. Onduidelijk is waar zij op doelt.

Laatste reactie minister Kamp

Er moeten goede contractuele regels komen, maar ondernemers moeten wel goed worden geïnformeerd. Voor de franchisegever moet een zorgplicht gelden en als hij die niet nakomt dienen de contracten te worden ontbonden, aldus de minister. Voorts ziet hij in zelfregulering een kans om vervolgens te evalueren waar de problemen precies zitten. De vraag is echter of de tijd bestaat om zelfregulering als proefperiode te beschouwen, er wordt nu gewacht op actie vanuit de politiek c.q. de branche. De minister gaat een brief opstellen over de mogelijkheden en die wil hij in ieder geval presenteren voordat de begroting de deur uitgaat. In deze brief zal worden ingegaan op een Nederlandse Erecode en geschilbeslechting.

Conclusie

Opgemerkt dient te worden dat de uitspraken van de fractieleden in sommige gevallen feitelijk onjuist zijn en dat er voornamelijk op aannames wordt gedebatteerd. Het ontbreekt vooralsnog aan een daadwerkelijke wetenschappelijke onderbouwing, waarbij correcte gegevens worden aangevoerd. De BVFN ziet – indien de minister afziet van wetgeving – voornamelijk mogelijkheden in laagdrempelige geschilbeslechting, alsmede de omkering van de bewijslast bij prognosekwesties en een geoptimaliseerde en handhaafbare/afdwingbare Erecod

BVFN neemt deel aan rondetafelgesprek Tweede Kamer

Roep om zelfregulering naast wetgeving wordt sterker

Woensdag 21 mei vond het Rondetafelgesprek inzake franchising plaats in de Tweede Kamer. De voorzitter van de BVFN, Ronald Rodenburg nam daaraan desgevraagd actief deel. Vooropgesteld moet worden dat alle aanwezigen enthousiast zijn over het concept franchise en dat het een ondernemingsvorm is welke nog steeds succesvol is, ondanks de (voortdurende) economische crisis. Uit het gesprek bleek voorts dat zowel binnen de groep franchisenemers en de groep franchisegevers de overtuiging heerst dat er ‘ iets’ moet gebeuren in franchiseland. Over de vraag hoe dit dient te worden vormgegeven was minder eensgezindheid. Sommigen sturen aan op wetgeving, anderen zien zelfregulering als beste oplossing. De Belangen Vereniging Franchisenemers Nederland gaat wetgeving bepaald niet uit de weg, maar ziet als overkoepelend orgaan van franchisenemers ook zeker heil in zelfregulering. Afgevaardigden van de Tweede Kamerfracties van de VVD, PvdA, SP, CDA en PVV hebben geluisterd naar de standpunten van aanwezige partijen. Vervolgens werden per fractie een aantal vragen gesteld aan beide groepen.

Situatie in franchiseland

Op dit moment bestaat er geen wetgeving inzake de franchiseovereenkomst. Desalniettemin zijn er een aantal momenten voor/tijdens/na de duur van de franchiseovereenkomst die kunnen zorgen voor geschillen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het verstrekken van exploitatieprognoses; de onevenwichtigheid van de samenwerking en knellende en onredelijk concurrentie- en te koop aanbiedingsbedingen. Dit waren tijdens het Rondetafelgesprek ook de meest naar voren komende knelpunten.

Wetgeving

Minister Kamp heeft onlangs aangegeven dat hij niet verwacht dat de positie van de franchisenemer zal verbeteren door het invoeren van de voorgestelde wettelijke regeling. Volgens hem zou wel kunnen worden gekeken naar strafrechtelijke aanpak van de excessen; betere voorlichting en een andere vorm van regulering, te weten zelfregulering. Hiermee stemden meerdere aanwezigen van het gesprek in. Hoewel – in navolging van jurisprudentie – uit het Rondetafelgesprek bleek dat de Europese Erecode inzake Franchising, zowel inhoudelijk als handhaafbaar, tekort schiet, wordt de roep om zelfregulering steeds groter. Ook de BVFN ziet in zelfregulering naast wetgeving een eerste instrument om de problemen die ontstaan bij bestaande knelpunten hoofd te bieden.

Algemeen Overleg Tweede Kamer

Op 12 juni zal het Algemeen Overleg plaatsvinden in de Tweede Kamer. Hier zal nader overleg worden gevoerd omtrent het onderwerp franchise. Wij als belangenvereniging voor franchisenemers zitten uiteraard bovenop dit onderwerp en zullen ook blijven benadrukken dat alleen de spelregels evenwichtig en te handhaven zijn als franchise zich als verdienmodel positief kan onderscheiden.